In de nabijheid van een ommuurde stad lag een meer. In dat meer leefde een monster. Om te voorkomen dat het monster het dorp zou aanvallen om aan eten te komen, offerden de inwoners van de stad iedere dag 2 schapen op aan het monster.
Maar op een dag waren er geen schapen meer voorhanden en dreigde het monster het dorp aan te vallen.
Nu beval de koning dat dan maar de kinderen opgeofferd moesten worden. Via loting werd de volgorde bepaald. Nadat een aantal kinderen aan de beurt was geweest, was het de beurt van de dochter van de koning. Hoewel de koning ernstig protesteerde, kon hij niet anders dan zijn dochter meegeven, te meer waar de inwoners dreigden anders het paleis in brand te steken.
Op weg naar het meer waarin het monster leefde, kwam de prinses een ridder op een groot wit paard tegen, Sint Joris (Saint Georges) die vroeg waarnaar de prinses op weg was. Toen de prinses in tranen vertelde dat zij geofferd zou worden aan het monster, bedacht de ridder zich geen moment, pakte zijn lans en viel het monster aan.
Toen het monster ernstig was verzwakt, werd het door de ridder naar het dorp gesleept om de inwoners te laten zien dat het monster overwonnen was en doodde het monster vervolgens.
Uit het bloed dat op de grond viel, ontstonden verschillende rozen, waarvan de ridder de mooiste aan de prinses gaf en zij leefden nog lang en gelukkig.